|
Op 17 januari 1896 verzamelde zich een bonte schare van gasten – honderdzestig mannen en vrouwen – afkomstig uit overheidsrangen, de nationale landbouw- en industriesector en de wetenschapswereld van binnen- en buitenland, in de met bloemen getooide zaal van het Brusselse Grand-Hôtel. Er waren onder meer afgevaardigden van de provinciale Landbouwverenigingen, de Boerenbond, de Société royale centrale d'agriculture de Belgique, de Association belge des chimistes en de oudleerlingenvereniging van de Rijkslandbouwschool van Gembloux. Vertegewoordigers van het professorenkorps van deze school waren onder meer Prosper De Wilde en Guillaume Fouquet. Ook de landbouwwetenschappers August Theunis, Alphonse Demarbaix, Jules Cartuyvels, Alphonse Proost en de Franse agronoom Louis Grandeau stonden op de lijsten van genodigden. De gelegenheid: het vijfentwintigjarig jubileum van de Station et laboratoires agricoles de l’Etat, een netwerk van zeven rijkslandbouwlaboratoria en één rijkslandbouwstation dat onder het ministerie van Landbouw ressorteerde.
Progrès Agricole !
|
|
| 'Rijksstationsdirecteur Arthur Petermann was de eregast op de jubileumviering.
|
De laboratoria waren in 1871 opgericht door een private vereniging, de Association pour la fondation de stations agricoles en Belgique, waarvan de ondertussen overleden directeur Phocas Lejeune en vice-directeur Jacob-Joseph Leyder van het Rijkslandbouwschool van Gembloux de voortrekkers vormden. De instellingen waren in 1883 in overheidshanden overgegaan. Onder het motto Progrès agricole! voerden de laboratoria al sinds hun ontstaan kwaliteitscontroles op kunstmest en andere landbouwproducten uit en deden ze aan experimenteel onderzoek. Aan het hoofd van het laboratoriumnetwerk stond de van oorsprong Duitse wetenschapper Arthur Petermann. Petermann was niet alleen directeur, maar ook de facto stichter van het station en de laboratoria. Hij was dan ook de eregast op de feestelijkheden van 1896, en degene die in de vele heildronken bewierookt werd.
Landbouw in de bloemetjes
|
|
| Het idee om laboratoriumwetenschap in de landbouw in te zetten ontstond in het midden van de negentiende eeuw.
|
Aan het feestelijke banket, dat discreet door een orkest werd opgeluisterd, nam ook minister van Landbouw Léon De Bruyn het woord. Hij maakte de balans op van vijfentwintig jaar laboratoriumwetenschap in de Belgische landbouw, waarvan negentien in officiële opdracht van het ministerie. Lof voor het nationaal oeuvre van wetenschappelijke vooruitgang vormden de boventoon: 'Actuellement les laboratoires de l’Etat peuvent être considérés comme une institution qui rend les plus grands services à l’agriculture et à l’hygiène; sans leur concours, la plupart des lois concernant l’hygiène et la santé publique ne seraient pas applicables.’[1] De minister doelde met deze laatste verwijzing op de ondersteuning die de laboratoriumanalyses sinds 1887 boden aan de wetgeving rond fraudebestrijding in de kunstmeststoffenhandel. Minister De Bruyn was in de jaren 1870 een tegenstander van rijkslandbouwstations geweest, maar ondertussen had hij zijn opvattingen grondig bijgestuurd. Hij stelde nu: ‘Hadden de rijkslandbouwlaboratoria niet bestaan, dan had men ze nu terstond moeten oprichten.[2]
Alle banketgasten, of zij nu wetenschapper, mestindustrieel, rijksveeteeltconsulent of administratief ambtenaar waren, allen applaudisseerden met vuur voor de heildronken. Het was duidelijk: de Rijkslandbouwlaboratoria waren in vijfentwintig jaar een prestigieus component van het landbouwbeleid geworden. De volgende kwarteeuw droeg goede vooruitzichten in zich.
|