De Koloniale Hogeschool: een arena voor discussies over de koloniale wetenschap, administratie en elite

From Bestor_NL
Revision as of 16:26, 31 March 2020 by Bestor (talk | contribs)
Jump to: navigation, search
Koloniale Hogeschool 01.jpeg



Op 11 februari 1920 zag de Koloniale Hogeschool voor België het levenslicht. Politici en kolonialen geloofden steevast dat de school zou uitgroeien tot hét centrum voor de koloniale wetenschappen en onderwijs in België en dat er een koloniale elite zou uit voortkomen. Er was echter weinig consensus over hoe die discipline en dat personeel er moesten uitzien, wat hun precies nut was en wie het allemaal zou bekostigen. De Koloniale Hogeschool werd dan ook een plekken waar de discussie over deze belangrijke koloniale wetenschappelijke thema’s hoog oplaaide. Vaak ging het over lessenpakketten en uniformen, maar er kwamen ook persoonlijke vetes en financiële intriges aan te pas.


Oprichting: op zoek naar geldschieters voor koloniaal onderwijs en wetenschappen


Wetenschap was vanaf het begin een belangrijke pijler van de koloniale onderneming in Congo. Wetenschappers, waaronder geografen en plantkundigen, waren betrokken bij het in kaart brengen en exploreren van het gigantisch gebied in het centrum van Afrika. Toen de Belgische koning Léopold II zijn aanspraak op Congo wou hardmaken, verklaarde hij dat hij niet enkel ‘inheemse barbarij’ en ‘Islamitische slavernij’ wou bestrijden, maar dat hij ook vrijhandel en wetenschap zou laten bloeien. De oprichting van een school waarvan een koloniale elite zou afstuderen en die op wetenschap zou inzetten, leek een logische volgende stap. In 1897 zette de koning een school op poten met een naam die de aanvang van zijn koloniale ambities aangaf: Ecole Mondiale [Wereldschool]. Léopold geen echter geen politieke steun voor zijn project, wat wel vaker het geval was voor zijn stokpaardjes. Belgische politici stonden niet te springen voor een koloniaal project dat het fragiel Belgische politiek equilibrium zou verstoren en wilden er zeker hun broek niet aan scheuren. Bijgevolg stief Léopolds school een stille dood.


In 1908 nam België Léopolds kolonie over nadat talloze gewelddadige misbruiken, vooral in de rubberindustrie, aan het licht kwamen. Enkele jaren later blies het Ministerie van Koloniën de koloniale school en de bijhorende droom van een koloniale elite nieuw leven in. Het was echter wederom geen succes. Toekomstige kolonialen konden er niet terecht voor een volwaardige scholing, maar slechts een korte postuniversitaire opleiding met een beperkt aantal vakken. Voornamelijk soldaten en lager gerechtelijk en administratief personeel kwamen erop af in plaats van de kolonialen met een hogere functie die beleidsmakers op het oog hadden. Vele kolonialen volgden ook liever opleidingen aan andere instellingen, zoals de School voor Tropische Geneeskunde, die sinds 1906 in Brussel bestond. Aan Belgische universiteiten konden ze bovendien losse vakken over koloniale materie aan hun lessenpakket toevoegen.

Lemaire.jpeg
Lemaire Bron: Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbet Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, Retroscoop http://www.retroscoop.com/maatschappij.php?artikel=172, geraadpleegd op 17 maart 2020.


Tijdens de Eerste Wereldoorlog regende het klachten over de tekortkomingen van de koloniale administratie. Bovendien leefde de vrees dat België achterliep ten opzichte van andere koloniale mogendheden. Door de aanhoudende kritiek, groeide er onder beleidsmakers een consensus dat een nieuwe school en opleiding broodnodig waren. Minister van Koloniën Louis Franck (1918-1924), die zich profileerde als een voorstander van een efficiënter en humaner koloniaal beleid, zette zijn schouders onder het project. Hij stak zijn ambities niet onder stoelen of banken: hij hoopte dat iedereen die naar Congo trok, een diploma van de nieuwe school op zak zou hebben.


Het voornaamste struikelblok was een oud zeer: waar zou het geld vandaan komen? Een aantal koloniale ondernemingen en verenigingen en de Belgische staat deden een duit in het zakje. Zij hadden namelijk allemaal baat bij beter opgeleid koloniaal personeel. Antwerpen gaf ook financiële steun en schonk een bouwgrond in de omgeving van het Middelheimpark. De stad geloofde dat een erg prestigieuze bedoeling zou worden en hoopte als weldoener ermee te kunnen pronken. Dat er uiteindelijk genoeg geld gevonden werd, kwam echter enkel door politiek gemanoeuvreer.


Diplomaat en zakenman Emile Francqui kende Herbert Hoover, de voorzitter van de Commission for Relief in Belgium. Dit was een overwegend Amerikaanse stichting die tijdens de Eerste Wereldoorlog voedselvoorziening in België georganiseerd had. Na het conflict had die nog geld op overschot. Francqui vroeg aan de toekomstige Minister van Economische Zaken en President van de Verenigde Staten of 10 miljoen Belgische franc daarvan gebruikt kon worden om nieuwe onderwijs initiatieven te financieren.


Wat op het eerste gezicht een humanitaire daad leek, was eigenlijk een handig trucje om onafhankelijk van de Belgische staat, die toch niet zo een royale schenker was, aan geld te geraken. Het was ook niet helemaal legaal, want eigenlijk had Francqui zonder toestemming geld dat voor de Belgische staat bedoeld was, gebruikt zonder expliciete officiële goedkeuring. De hele zaak kreeg echter, voor onbekende redenen, geen staartje. Eens het geld er was, ging het snel. Een jaar nadat Minister Franck een voorbereidende commissie ingesteld had, was de oprichting van de Koloniale Hogeschool in 1920 een feit.

| Korte notitie over de Koloniale Hogeschool, zie https://www.bestor.be/wiki_nl/index.php/Hogeschool_van_België_(Université_Coloniale_de_Belgique).


Selectie, discipline en vocatie: de voorwaarden voor een koloniale elite


Het merendeel van de klachten over de koloniale administratie gingen over het tekort aan beheerders en hun slechte opleiding. Desondanks hielden beleidsmakers in België vast aan de creatie van een hoogopgeleide elite, in plaats van een grotere, algemeen gevormde groep. België had nog maar net zijn gezag bevestigd na de Leopoldiaanse episode of zijn aanspraak op Congo werd alweer in vraag gesteld tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een project zoals de Koloniale Hogeschool leek de formule het Belgisch koloniaal aanzien wat op te krikken. Het prestigieuze karakter van de school werd meteen duidelijk uit het beperkt aantal leerlingen dat toegelaten werd. Elk jaar legde de Minister van Koloniën het ‘contingent’ vast, op basis van het aantal functies die effectief gevuld moesten worden in de kolonie. Hij redeneerde dat enkel zij die gegarandeerd aan de slag konden in Congo, aan de opleiding mochten beginnen.


Bovendien werden niet zomaar de eersten de besten kandidaten toegelaten. Ze moesten aan strenge selectievoorwaarden voldoen: ze moesten een middelbaar diploma van de hogere graad bezitten, hun opleiding zelf kunnen financieren en slagen voor een streng toelatingsexamen. Tijdens dat examen moesten kandidaten ten eerste een lezing bijwonen en er een verslag van opmaken. Ook moesten ze een gesprek over een algemeen koloniaal onderwerp voeren en werd er gepeild naar hun algemene kennis over Congo. Ten slotte, moesten ze een proef over latijn, wiskunde of geschiedenis afleggen. Kandidaten moesten 65 percent van de punten behalen om te slagen. In ruil voor hun inzet, werd hen een plek in de administratie beloofd, wat betekende dat ze een streepje voor hadden op alle anderen die naar Congo trokken.

KHS leerlingen.jpeg
Leerlingen tijdens een drill Bron: Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbet Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, Retroscoop http://www.retroscoop.com/maatschappij.php?artikel=172, geraadpleegd op 17 maart 2020.


De directeurs en Franck beoogden niet enkele snuggere studenten. Hun ideale studente was ook gedisciplineerd, plichtsbewust en patriottisch en had een voorbeeldfunctie en samenhorigheidsgevoel. Zij waren ervan overtuigd dat enkel een dergelijke groep een beleid gestoeld op Europese beschaving, religie en wetenschap kon belichamen. Ze benadrukten dan ook de koloniale ambtenarij geen doorsnee beroep was, maar dat het de allure van een vocatie had. Directeurs Charles Lemaire en Norbert Laude hadden dergelijke ideeën voornamelijk opgedaan tijdens in het leger en in de kolonie. Dat beiden een erg gelijkaardig profiel, dat van de militair-koloniaal, hadden, was geen toeval. Het leger en militairen speelden namelijk een cruciale rol in de uitbouw van de kolonie.


Na een opleiding aan de Koninklijke Militaire School trok Lemaire met de eerste cohorte kolonialen naar Congo. Zijn carrière klonk als een koloniaal avonturenverhaal. Hij reisde door onontdekt gebied, geraakte slaags met Swahili (slaven-)handelaars en ondernam verschillende expedities. Lemaire deed al na zes jaar afstand van zijn directeurspositie jaar, in 1926, wegens ziekte. Zijn opvolger, Laude, had de Eerste Wereldoorlog meegemaakt in Congo. Na 1921 zette hij zijn koloniale carrière verder op het Ministerie van Koloniën, waar hij directeur van de Dienst der Voordrachten en Inlichtingen (Service des Conferences et Informations) werd. Het is in deze functie dat Laude had zijn idealistische opvattingen verder ontwikkelde. Ten slotte werd de directeur ook geïnspireerd door het scoutisme dat toen populair was in gans Europa. Hij was een van de belangrijkste bezielers van de Belgisch Katholieke Scoutsbeweging en speelde een rol in de oprichting van een afdeling in Congo. Dergelijke idealistische ideeën inspireerden Laudes beslissing om een internaatregime, studentenclub en uniform in te voeren en om fysieke training op het programma te zetten.


Wetenschappelijke, gespecialiseerde of algemene, praktische kennis: de inhoud van koloniale wetenschappen


Ondanks de elitaire ambities van beleidsmakers en Laude, leverde de school in eerste instantie middenkaderpersoneel af. Diegene aan de top van de koloniale hiërarchie – niet enkel in de administratie, maar ook in het rechterlijke en religieuze domein – hadden meestal een algemeen universitair diploma. Zij die tot de lagere rangen behoorden, hadden meestal hun middelbaar onderwijs of hun legeropleiding aangevuld met cursussen van andere instellingen. Vele kolonialen vergewisten zich er ook van dat ze meeste zaken wel al doende zouden leren.


Deze vaststelling bracht een discussie over wat de studenten aan de Koloniale Hogeschool moesten leren op gang. Sommigen vonden dat kolonialen een algemene klassieke of wetenschappelijk opleiding moesten volgens, zoals de ambtenaren in België. Anderen meenden dan weer dat kolonialen specifieke en praktische kennis moesten opdoen omdat de kolonie op alle vlakken zo sterk verschilde van het moederland. Dit reflecteerde een bredere discussie over de aard van de koloniale wetenschappen: moesten ze op een praktische leest geschoeid zijn of moest ze, naar Frans en Brits voorbeeld, een meer wetenschappelijk en theoretisch karakter hebben?


De verschillende directeurs van de Koloniale Hogeschool probeerden een compromis te vinden. De eerste directeur, Lemaire, had in Congo nog geologische en cartografische gegevens verzameld. Naast een degelijke wetenschapper, bleek hij ook een goede lesgever te zijn. Bijgevolg leidde hij niet enkel de school, maar doceerde hij ook de vakken cartografie en deontologie. Lemaire was dan ook was een voorstander van de combinatie handenarbeid en theoretische en wetenschappelijke kennis. Het had weinig gescheeld of Laude had naast de functie van directeur gegrepen wegens zijn weinig wetenschappelijke credentials. De administratieve raad van de Koloniale Hogeschool verkoos de andere kandidaat Majoor Léopold Borgerhoff, omdat die meer praktische en wetenschappelijke ervaring had. Dat het toch Laude werd, kwam omdat de toenmalige Minister van Koloniën Henri Carton de Tournai (1924-1926) de kandidatuur van zijn voormalige werknemer doordrukte. Hij benadrukte Laudes visie en organisatorische ervaring. De pers was echter niet te spreken over Laudes aanstelling en hekelden vooral zijn gebrek aan ervaring en wetenschappelijke kennis.

Lemaire bureau.jpeg
'Laude aan zijn bureau Bron: Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbet Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, Retroscoop http://www.retroscoop.com/maatschappij.php?artikel=172, geraadpleegd op 17 maart 2020.


Laude deed er alles aan om alle elementen – theorie en praktische ervaring, wetenschappelijke materie en algemene kennis – allemaal aan bod te laten komen in een all-round opleiding aan bod te laten komen. Zijn eigen directeurschap reflecteerde deze spreidstand. Hij combineerde net zoals Lemaire leidinggeven met lessen over deontologie en geografie, volgens hem ‘de moeder van de koloniale wetenschappen’. Ook tekende hij heel wat koloniale kaarten en schreef hij een handboek ‘Onze Kolonie’ [Notre Colonie]. Daarnaast maakte hij ook uitgebreid reclame voor de school, met persstukken en voordrachten, en was hij een netwerker avant la lettre. Ondanks dat Lemaire zijn uiterste best deed om aan ieders wensen te voldoen, kreeg hij kritiek uit alle hoeken.


Critici vonden hem te autoritair en meenden dat enkel zijn afhankelijkheid van de Ministers goedkeuring hem tegenhield om nog meer zijn stempel op de school en het koloniale administratieve corps te drukken. Conflicten met docenten waren dan ook legio. Sommigen vonden de vakken te gericht op praktische ervaring en van een te sterke militaire aard en bekritiseerden hun niet-academisch en onwetenschappelijk karakter. Ze trokken ook van leer tegen Laude omdat hij lesgaf over een vak waarvoor hij niet opgeleid was. Ook vonden ze dat de instelling te weinig onderzoek deed en kapittelden ze Laude over het lerarenkorps dat vooral uit gepensioneerde militairen en missionarissen in plaats van gediplomeerde lesgevers. Anderen oordeelden dat de school enkel versnipperde koloniale kennis aanbod in plaats van een meer algemene opleiding, waardoor de afgestudeerden enkel in Congo aan de slag konden.


Laudes directeurschap werd ook gezien als een verderzetting van zijn eerdere functie, zeker omdat sommige van zijn publicaties een sterke propagandistische inslag hadden. De naamsverandering in 1926 – de school heette vanaf dan ‘Koloniale Hogeschool van België (Université Coloniale de Belgique’ – en pogingen om een universitaire status te verkrijgen, dienden om het wetenschappelijke karakter te versterken. Voor de Tweede Wereldoorlog werd er echter geen vooruitgang gemaakt in dat tweede dossier omdat velen vonden dat de school gewoonweg niet wetenschappelijk genoeg was. De universitairen gunden bovendien de school de status niet, want ze wilden geen extra concurrent.


Andere controversen: taal, ‘fetichisme’ en dekolonisatie


Naast discussies over de wetenschappelijke en elitaire aard van de school, geraakt het ook nog verwikkeld in een aantal andere controversen. Niet alle kolonialen in de kolonie zagen de studenten van de Koloniale Hogeschool graag afkomen. Sommige beheerders, zoals Gaston Heenen, gouverneur van de Katangaprovincie, en missionarissen, zoals Jean-Félix de Hemptinne, Apostolisch Vicaris van Katanga, meenden dat de school, omdat het vakken over inheemse gewoonten en taalaanbod, het “coutume fetichisme” aanwakkerde. Hiermee alludeerden ze naar beheerders die volgens hen te positief beeld van de inheemse cultuur hadden en bijgevolg niet hard genoeg optraden tegen zogenaamde ‘primitieve gebruiken’ of ze zelfs gedoogden.

Onafhankelijkheid.jpeg
Laudes agenda, waarin de onafhankelijkheid van Congo slechts een van de vele items was. Bron: Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbet Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, Retroscoop http://www.retroscoop.com/maatschappij.php?artikel=172, geraadpleegd op 17 maart 2020.


De taalstrijd die de Belgische politiek en maatschappij domineerde, schemerde ook door in de Koloniale Hogeschool. Officieel bood de school cursussen in Nederlands en Frans aan en moesten zowel studenten als docenten de beide landstalen machtig zijn. In de praktijk, bleek dit echter niet altijd het geval. Ondanks pogingen om dit recht te trekken, bleef taal een gevoelige kwestie tot op het einde.


Ten slotte geraakte de school ook betrokken bij de storm veroorzaakt door een voorstel uit 1955 om Congo voor te bereiden op onafhankelijkheid. De auteur, Jozef Van Bilsen, was namelijk ook docent aan de Koloniale Hogeschool. Dat betekende echter niet dat alle leraren en studenten zijn progressieve ideeën – progressief in vergelijking met het merendeel van de kolonialen die geloofden dat Congo nog lang niet klaar was voor emancipatie – deelden, integendeel. Laude bleef halsstarrig vasthouden aan zijn idealistische en paternalistische visie, die in late jaren 1950 stilaan toch wat conservatief overkwam. Bijgevolg speelde de Koloniale Hogeschool geen rol van betekenis in de dekolonisatie-ontwikkelingen.


Ondanks de initiële twijfels over zijn capaciteiten en de vele conflicten tijdens zijn directeurschap, kon Laude op lange termijn toch ook enthousiasme rekenen, voornamelijk voor zijn organisatorische capaciteiten. De school leverde op 30 jaar tijd ook een 1500-tal studenten af. Die waren misschien niet de elite beheerders die beleidsmakers op het oog hadden, of de handige beheerders waarop de kolonialen in Congo zaten te wachten of de wetenschappers die grote ontdekkingen zouden doen, maar een mengeling van dat alles. Dat kwam omdat de discussie over de aard koloniale wetenschappen, elite en administratie eigenlijk nooit tot een ontknoping kwam. Desondanks speelde was de school een van de weinig plekken waar dergelijke discussies en dus ook discussies over het karakter van de koloniale onderneming plaatsvonden.


Bibliografie


Bertrams, K., Universités & entreprises: milieux académiques et industriels en Belgique 1880 – 1970, (Bruxelles: Le Cri, 2006).

Busschaert, L., ‘Norbert Laude (1888-1974). Leven in teken van de kolonie’, Online masterthesis, KU Leuven, 2013-2014 geraadpleegd op 17 maart 2020.

Colman, G., ‘Naar een elite voor de gewestdienst van Belgisch-Kongo en Ruanda-Urundi: de studenten van de Koloniale Hogeschool te Antwerpen (1920-1962)’, onuitgegeven licenciaatscriptie, Universiteit van Gent, 1987.

De Vlieger, P-J., ‘Tweeënveertig jaar Koloniale Hogeschool in België. Een historisch onderzoek naar de bestaansreden van een instituut‘, onuitgegeven masterthesis, Universiteit van Gent, 2003.

Foutry, V., ‘Belgisch Kongo tijdens het interbellum: een immigratiebeleid gericht op sociale controle’, Belgisch tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 14 (1983), 3-4, 461- 488.

Goeman, L., ‘Topambtenaar in Belgisch-Kongo. Een studie naar beeldvorming bij ambtenaren in gewestdienst, van het niveau van gouverneur-generaal tot hulpgewestbeheerder, in de periode 1958-1960’, Online licenciaatscriptie, Universiteit Gent, 1996-1997 geraadpleegd op 17 maart 2020.

Lagae, ‘‘Het echte belang van de kolonisatie valt samen met wetenschap.’ Over kennisproductie en de rol van wetenschap in de Belgische koloniale context’, Vellut, J-L. (red.), Het geheugen van Congo: de koloniale tijd (Gent: Snoeck, 2005), 131-138.

Poncelet, M., L’Invention des sciences coloniales belges (Parijs: Karthala, 2008).

Vanhees, B., ‘Een opmerkelijke carrière. Norbet Laude en de Koloniale Hogeschool van Antwerpen’, 'Retroscoop' geraadpleegd op 17 maart 2020.