|
Op 7 oktober 2020 viert de stad Bergen de 200ste verjaardag van de geboorte van Jean-Charles Houzeau de Lehaie, een unieke astronoom. Gedreven door zijn dorst naar onafhankelijkheid, reisde hij door Europa en Noord-Amerika. Doordat hij vaak tegen zijn tijdsgenoten rebelleerde, kwam hij regelmatig in de problemen (hij was waarschijnlijk een van de doelwitten op de foto hierboven…) In 1872 begon Houzeau de Lehaie aan een nieuwe expeditie naar een onbekend land: de biologie. In dit verhaal kom je te weten hoe deze vergeten wetenschapper probeerde om Charles Darwin in snelheid te pakken met als doel… apen tot slaaf van de mens te maken.
Houzeau Unchained
| Buste van Jean-Charles Houzeau de Lehaie. Bron: Gobert, Léon (sculpteur), Buste en marbre de Jean-Charles Houzeau de Lehaie, (Brussel: Académie Royale, 1903).
|
Nadat Houzeau slechts één jaartje op de banken van de Université libre de Bruxelles spendeerde, gaf hij zijn studies op. De jonge aristocraat uit Bergen leerde liever met bibliotheekboeken en gratis cursussen. Tijdens deze geïmproviseerde studententijd publiceerde hij zijn eerste boeken en artikelen over toegepaste mechanica en astronomie. Statisticus en astronoom Adolphe Quételet was onder de indruk van de kwaliteit van deze werken. Hij besloot prompt om de toen pas 26 jaar oude Houzeau aan te werven als assistent-astronoom in de Koninklijke Sterrenwacht van Brussel, waar hij directeur was. Houzeaus carrière leek op het goede spoor te zitten, ware het niet dat zijn democratische overtuigingen hem in de problemen brachten. Als aanhanger van het Fourierisme reproduceerde Houzeau polemische artikelen in de republikeinse en pre-socialistische Belgische pers. [1] Hij sloeg waarschuwingen van Premier en Minister van Binnenlandse Zaken Charles Rogier in de wind en zat op 25 maart 1849 een banket van activisten die pleitten voor de oprichting van een “sociale republiek” voor. Wie wind zaait zal storm oogsten: minder dan twee weken later werd Houzeau ontslagen.
Na deze tumultueuze gebeurtenissen zwierf Houzeau rond in heel Europa. Nadat hij een tijdje in onder meer Parijs woonde, trok hij naar London. In deze metropool probeerde hij, samen met zijn broer en eeuwige medeplichtige, Auguste, een systeem dat mensen zou toelaten om rechtstreeks met elkaar te communiceren over the Channel te ontwikkelen. Dit systeem, op basis van “optische telegrafie” mislukte echter. In 1854 kreeg Houzeau weer nieuws uit het vaderland dat hij had achtergelaten. De Belgische regering vroeg namelijk of hij wilde meewerken aan een geodetische studie van de Belgische pieken voor het leger. Wegen plotse besparingen werd het project na drie jaar onverwachts stopgezet. Dit sterkte de jonge astronoom in zijn frustratie over hoe Belgische gezaghebbers wetenschappers behandelden. Hij besloot om zijn geluk te beproeven in de Verenigde Staten van Amerika.
In the New World stortte Houzeau zich in het “frontier man”-leven. In 1858 sloot hij zich aan bij een karavaan van settlers. Ook verkreeg hij een stuk land in het midden van de wildernis in Texas, waarop hij een ranch bouwde. Als progressieve aristocraat was hij ook enorm gefascineerd door de Amerikaanse democratie. Al snel ondervond hij dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn was in de “grote republiek”. In 1861 brak de burgeroorlog uit. Die werd gevoerd tussen de Noordelijke Staten, die trouw bleven aan de Unie, en de Zuidelijke Staten, die een nieuwe Confederatie wilden vormen. Door de oorlog laaide het conflict tussen de Amerikanen en de inheemse volkeren weer op. Nadat Houzeau verschillende malen bestookt werd door de inheemse volkeren, verliet hij zijn ranch en vluchtte hij naar de stad San Antonio. Daar probeerde hij zich, met geweld, aan te sluiten bij het Confederale leger, maar dat mislukte. Hij was in feite een uitgesproken voorstander van de afschaffing van de slavernij, en het behoud hiervan was net datgene wat de Zuidelijke Confederale Staten verdedigden. Door zijn standpunt was Houzeau eigenlijk verre van veilig in Texas. Hier zwaaiden namelijk de grote slavenhandelaars – die de Belg in zijn artikelen het “witte terreur” noemde – de plak. Toen de situatie onhoudbaar werd, vluchtte hij de woestijn in. Verstopt in de kar van een Mexicaan stak hij de Rio Grande (rivier) over. Na een lange reis en een verblijf in het noorden van Mexico trok Houzeau naar de stad New Orleans, dat door de Noordelijke Unionistische tropen in 1862 veroverd werd.
In New Orleans ontmoette Houzeau de “Free People of Colour”, een groep Franstaligen van gemende afkomst. Al van voor de burgeroorlog had deze elitegroep een betere status en meer rechten dan de doorsnee Afro-Amerikaan. Ze gaven "L’Union" uit, een krant die pleitte voor de afschaffing van de slavernij. Houzeau werd achtereenvolgens redactielid, hoofdredacteur en beheerder van de opvolger van deze publicatie, "La Tribune de la Nouvelle-Orléans". In 1865 kwam de burgeroorlog ten einde en werd slavernij officieel afgeschaft. Het nieuwe Amerika bleef echter sterk gesegregeerd. Dat was een stevige doorn in het oog van de "Tribune" die opriep om alle Amerikaanse burgers gelijke rechten te geven. Het blad groeide snel uit tot een referentie in radicale republikeinse kringen. Dit succes gebeurde echter bijna zonder Houzeau: hij overleefde maar nipt een racistische rel, waarbij tientallen mensen gedood werden. Hij voelde na interne onenigheid dat zijn tijd bij "Tribune" voorbij was en nam ontslag in 1867. In datzelfde jaar verliet hij New Orleans en vestigde hij zich in Jamaica, in een kleine boerderij in de woeste heuvels. Daar, ver weg van de wereld, leefde hij vreedzaam met William Lang, een tiener van gemende afkomst die hij ontmoet had in New Orleans en opvoedde als zijn zoon. Houzeau profileerde zich verder als goeddoener van de lokale zwarte bevolking door hen gratis alfabetiseringscursussen aan te bieden.
Studies over de mentale vermogens van dieren en mensen
Het continue gereis en de politieke onrust ondermijnden Houzeaus ijver niet, in tegendeel. Hij produceerde talloze astronomische artikelen, op basis zijn waarnemingen van de tropische hemel. Ook begon hij aan een lijvig werk met de titel ‘Études sur les Facultés mentales des animaux comparées à celles de l'Homme’.[2] Op fysiologische wijze onderscheidde hij drie intelligentieniveaus: instincten, sensaties & gewoontes, intelligentie & passies. Die niveaus koppelde hij aan de ontwikkelingsniveaus die hij meende te onderscheiden bij de soorten. Westerse mensen beschouwde hij als de meest ontwikkelde soort, de Amerindianen een soort die zich tussen apen en mensen bevond. [3]
Deze vaststellingen leidde tot de hypothese dat geestelijke vermogens van mens en dier vooral kwantatief in plaats kwalitatief verschilden. Houzeau beweerde dus dat dieren in zeker mate ook beschikten over intelligentie-eigenschappen die doorgaans enkel aan mensen werden toegeschreven, zoals collectief en intergenerationeel leren. Hij geloofde dus dat als een eerste generatie vogels de dodelijke gevolgen van een landing op telegraafkabels inzag, dat de volgende generatie al snel dit voorbeeld zou volgen. Kortom, Houzeau beweerde dat geestelijke vermogens niet hét criterium was om mensen en dieren van elkaar te onderscheiden en zelfs dat de mens slechts één van vele diersoorten was. Dergelijke theorieën waren destijds relatief innovatief, want de evolutietheorie van Charles Darwin, gepubliceerd in zijn Origin of Species (1859), werd toen nog niet toegepast op de mens.
| Jean-Baptiste d’Omalius d’Halloy.
|
Maar hoe konden dergelijke ideeën voortvloeien uit de pen van een astronoom? Misschien was het juist omdat hij geen bioloog was dat Houzeau out of the box kon denken. De meeste botanici en zoölogen in België bleven vastklampen aan de notie dat soorten onveranderlijk waren en dat het mogelijk was om tot een definitieve classificatie ervan te komen. In hun veilig en beschrijvend werk was er weinig ruimte voor evolutionaire ‘speculatie’. Houzeau was niet de eerste ‘outsider’ die zich aan dergelijke nieuwe evolutionaire theorieën waagde. Jean-Baptiste d’Omalius d’Halloy, een katholieke geoloog, had reeds in 1831 een theorie over de evolutie van levende wezens bedacht. Voor ongekende redenen deed hij dit echter af als een onwetenschappelijke grap. [4]
Tijdens de talloze omzwervingen die Houzeau te voet ondernam in de relatief onontdekte gebieden van Texas, Mexico en Jamaica observeerde hij aan de lopende band hemellichamen, zoals sterren, en verschijnselen, zoals het weer, zijn lievelingsthema’s. Hiernaast bestudeerde hij ook nog het gedrag van dieren, zowel in hun natuurlijke en gedomesticeerde omgeving op boerderijen. In zijn werk compileerde hij deze waarnemingen zoals hij ze had opgedaan. Nu lijkt dit "anekdotische cognitivisme" (zoals wetenschapshistoricus Raf De Bont het noemt) nogal onwetenschappelijk. [5] Destijds was het wel veel gebruikt, onder meer door Charles Darwin in zijn Origin of Species (1859), zijn Descent of Men (1871) of zijn Expression of the Emotions in Man and Animals (1872). [6]
De Belg die Darwin wilde voor zijn
De eerste editie van de "Facultés Mentales" was in een mum van tijd uitverkocht. Dat had Houzeau niet te danken aan Belgische wetenschappers: zij negeerden zijn werk bijna volledig. De meningen van andere Europese wetenschappers waren verdeeld. In een bespreking in het tijdschrift "Nature" was de gerenommeerde Britse bioloog Alfred Russel Wallace (1823-1913) relatief enthousiast over het werk. Wel betreurde hij dat Houzeau nogal weinig literatuur geraadpleegd had. Hiervoor was een simpele verklaring: tijdens zijn Amerikaanse reizen kon Houzeau slechts één keer naar een grote bibliotheek, namelijk toen hij tijdens de burgeroorlog tijdelijk in Philadelphia verbleef uit vrees dat New Orleans in Zuidelijke handen zou vallen. De literatuur die dan wel in zijn werk stond, leek nogal lukraak gekozen. Verwijzingen naar evolutietheorieën van pioniers stonden naast referenties naar achttiende-eeuwse reisverslagen en antieke werken. Darwin, Herodotus, Cuvier, legenden over de Bosporus en het paard van Alexander de Grote: Houzeau behandelde ze als één pot nat.[7]
Traagheid was een van Houzeaus andere zonden. Toen hij in 1864 dacht dat zijn werk, waar hij toen ongeveer twee jaar mee bezig was, bijna af was, schreef hij naar zijn broer Auguste: "Ik weet dat dit onderwerp andere geesten in Europa bezighoudt en God wil dat ik voor naturalisten zoals Helmholtz, Müller of Darwin kom; want ik zou mijn manuscript alleen maar in het vuur hoeven te gooien.”.[8] Ondanks dit gevoel voor urgentie koos Houzeau er toch voor om zijn tijd te spenderen aan het gevecht voor burgerrechten, zijn astronomische publicaties en het eenzame leven in Jamaica. Toen hij uiteindelijk in 1869 zijn werk hervatte, verspilde hij veel tijd aan het opsturen van de manuscripten naar zijn broer en verbeteringen. Dat een aantal brieven verloren gingen of gestolen werden, heeft de zaak zeker niet verder geholpen. [9] Uiteindelijk verscheen Facultés Mentales slechts in 1872. In een brief van maart 1871 vertrouwde Houzeau aan zijn broer toe dat hij hoopte dat hij, ondanks alle vertragingen, toch nog zijn tijdsgenoten te snel af zou zijn. [10]
Of dat hem nog zou lukken, was niet duidelijk. In februari 1871, publiceerde een zekere Charles Darwin The Descent of Man en Selection in Relation to Sex. In dit boek breidde Darwin zijn evolutietheorie uit naar de mens, schetste hij een portret van menselijke primatenvoorouders en stelde hij een vergelijkende studie voor van het seksuele en het huwelijksgedrag van dieren en mensen, om zo de essentiële continuïteit van hun gedrag te tonen.[11] Nu deze publicaties ook in de omloop waren, bleken die van Houzeau niet zo origineel meer. Auguste stuurde het werk van Darwin op naar Jamaica zodat Jean-Charles zelf kon vergelijken. Houzeau gaf toe aan zijn broer dat hij spijt had dat hij er niet in geslaagd was om zijn Facultés mentales voor het werk van de Engelsman te publiceren. Toch was hij er gerust in dat hij niet van plagiaat beschuldigd zou worden: zijn boek was namelijk veel te origineel.[12] Wallace had waarschijnlijk gelijk als hij in recensie schreef: "Als dit werk een paar jaar geleden was verschenen, zou het voor de auteur ervan een aanzienlijke reputatie hebben gecreëerd".[13]
Toch begon dit soort werk op basis van verzamelde veldwaarnemingen in de jaren 1870 uit de mode te geraken. In Europa kreeg Houzeaus werk amper navolging. De tijd van gedurfde theorieën was voorbij: een nieuwe generatie biologen – veelal bestaande uit Duitsers of onderzoekers geïnspireerd door de Duitse wetenschap – probeerde toen de geldigheid van het evolutionisme te bewijzen door systematischer en meer gecontroleerd te werk te gaan. Zij waren niet actief in the middle of nowhere, maar in de laboratoria en onderzoeksstations die in Europese landen en hun koloniën als paddenstoelen uit de grond schoten.[14] Houzeau, een wetenschapper zonder universiteit of laboratorium, kon nooit zijn eigen hypotheses toetsen. Na deze evolutionaire omweg met een dood einde, keerde Houzeau terug naar de geologie en de astronomie. Hij volgde Quételet op als hoofd van de Koninklijke Sterrenwacht van België, de instelling waar hij 25 jaar eerder buiten werd gezet. Hij zou zich nooit meer wagen aan het domein van de biologie. Ondanks zijn geringe erkenning was Houzeau een van de pionieren van de ethologie, de discipline over dierlijk gedrag, en een van de eerste Belgische antropologen.[15]
De planeet van de mensheid
Houzeau en Charles Darwin zaten ook nog op dezelfde golflengte over iets totaal anders. Beiden erkenden namelijk dat het grootste verschil tussen mensen en dieren was dat de eerste konden lezen, schrijven en spreken en de twee niet. Beiden geloofden dus dat de mens dankzij taal, kennis van een totaal nieuwe orde kon opdoen, waardoor het als soort veel minder onderhevig aan natuurlijke selectie dan andere diersoorten. Volgens hen was het dus niet de concurrentie tussen “rassen” en individuen die menselijke ontwikkeling voortstuwde, maar wel samenwerking en het delen van kennis.[16] Anders dan Darwin, meende Houzeau dat de taalbarrière tussen mensen en dieren niet zo ondoordringbaar als die op het eerste zicht leek. In feite geloofde Houzeau zelfs dat communicatie met huisdieren mogelijk was én economisch potentieel had. Aan het woord was niet enkel Houzeau, de wetenschapper, maar ook Houzeau, de abolitionist: “Maar nu de slavernij voorbij is, is het niet tijd om na te denken over het maken van nieuwe huisdieren? Het lijkt erop dat de natuur een kleine groep antropomorfe apen voor ons in petto heeft en dat die grotendeels de negerslaven uit het verleden zou kunnen vervangen.”[17] De astronoom was er inderdaad van overtuigd dat praten met apen een koud kunstje zou zijn en dat het binnen enkele decennia bewerkstelligd kon worden. Hij redeneerde dat indien apen konden spreken, ze konden dienen als de nieuwe slaven van de mens. Hij stelde zelfs voor om apen te gebruiken als voedsel voor mensenkinderen en ze borstvoeding te geven.[18]
Maar voordat deze vee-revolutie kon plaatsvinden, moest de mens nog stoppen met het uitroeien van de mensapen. Houzeau keek met lede ogen toe hoe kolonisatoren hun leefgebied vernietigden. Hij schreef naar zijn grote concurrent Darwin in 1873 met de vraag of hij de Britse regering onder druk kon zetten om maatregelen te nemen ter bescherming van de natuur in het uitgestrekte British Empire. Het is niet bekend of Darwin ooit heeft teruggeschreven en wat hij van Houzeaus ideeën vond. Dit ‘plan’ illustreert echter het paradoxale denken van deze aanhanger van wetenschappelijke en industriële vooruitgang die enkel rust kon vinden in de eenzaamheid van het bos.
|